De weg naar het geloof

In 1993 ben ik predikant geworden. De weg daarnaartoe was bijzonder. Van huis uit ben ik niet specifiek christelijk opgevoed. Wij waren meer - zoals de uitdrukking toen was - hervormd op wieltjes. Of anders gezegd: meer randkerkelijk. Van regelmatige kerkgang was geen sprake en van inhoudelijke kennis evenmin.

Ik had veel problemen thuis, vooral met mijn vader. Wat ik leerde omtrent liefde, had ik voornamelijk van mijn omgang met vriendinnen, en had voor mij vooral een vleselijke invulling. Toen ik 16 was liepen de frustraties zo hoog op, dat ik besloot een eind aan mijn leven te maken. Mijn poging mislukte. In diezelfde tijd was een klasgenoot van mij in aanraking gekomen met een evangelische gemeente. Hij had het licht gezien en omdat ik nogal uit de band sprong op school, richtte hij zijn pijlen op mij. Ik zou mij, volgens hem, op een glijbaan naar de hel bevinden. Jezus kon mij redden. Mijn leven was in de tijd een emotionele achtbaan en ik kon zijn pogingen niet waarderen. Toen later een andere leerling en vriend van mij, wel op zijn prediking inging en naar een samenkomst van de gemeente wilde, ben ik - eigenlijk meer omdat ik mijn vriend niet kwijt wilde en hem wilde behoeden - meegegaan. Mijn vriend haalde er naderhand zijn schouders over op, maar ik was getroffen door de prediker die mijn begrip van liefde een andere inhoud gaf. Hij wees erop dat God Zijn liefde aan ons openbaarde door Jezus en zijn kruislijden. Daar ging ik emotioneel onderuit en begon een nieuwe fase in mijn leven.

Ik begon geloofsbelevingen te krijgen en ging mij verdiepen in het geloof. En hoewel mijn vader verhinderde dat ik een tweede keer naar een samenkomst van de gemeente kon gaan, bleef het geloof voor mij belangrijk. Zo belangrijk zelfs, dat ik meende predikant te moeten worden. In het laatste jaar van het VWO trok ik de stoute schoenen aan en vroeg mijn vader om toestemming om theologie te gaan studeren in Utrecht. En, na overleg tussen mijn vader en mijn opa, kreeg ik groen licht.

 

Mijn tijd in Utrecht

In Utrecht vond ik een kamer bij een hospita van toen 82 jaar. Het was een wijze weduwe die altijd in het zwart gekleed ging en al jaren studenten onderdak verleende. Daarmee had zij extra inkomen en voelde zij zich veiliger. We spraken veel met elkaar tijdens de koffie en het eten en door haar kwam ik met de gereformeerde geloofsleer in aanraking. Langzamerhand ging die leer mij bekoren. Het gaf mij houvast en daaraan had ik behoefte. Immers, de studie op de universiteit trok veel in twijfel op grond van wetenschappelijke kennis en beschouwingen. De gereformeerde religie daarentegen vertelde mij, hoe de vork in de christelijke steel stak en hoe de kinderen Gods zich staande kunnen houden in een boze wereld die daar ten diepste niets van wil weten. Zoals een boom zich sterker wortelt naarmate hij meer met storm van doen krijgt, zo begon ik ook een gereformeerde ruggengraat te krijgen. Ik werd van een onwetende, een voorvechter van het gereformeerde belijden. Dat belijden was heerlijk overzichtelijk, duidelijk en bovendien 'ontwijfelbaar waar'.

Tijdens het eerste jaar van mijn studie leerde ik bovendien, via de kerk, een jonge gereformeerde vrouw kennen waarmee ik een relatie kreeg. Haar ouders waren mij erg genegen en zorgden voor een verdere kennismaking met de kring van bevindelijk gelovigen. Dat zijn mensen die, als ware bekeerden, een bijzondere status genieten vanwege hun - aan de gereformeerde leer gelieerde - geloofsbelevingen. Met de dochter ben ik in 1990 gehuwd en samen kregen we twee kinderen.

In 1993 voltooide ik mijn studie en werd ik beroepbaar gesteld binnen de Nederlandse Hervormde Kerk.

 

Het beroep

Wanneer iemand afgestudeerd is, wordt hij als kandidaat tot de heilige dienst 'beroepbaar' gesteld. Dat betekent, dat een gemeente een beroep op de kandidaat kan uitbrengen om in haar midden te gaan werken. Ik kreeg een beroep van de hervormde gemeente te Scherpenisse (op het eiland Tholen, Zeeland).